QP Anti-parasitaire middelen > QP52 Anthelmintica

Bij dieren komen parasitaire infecties met rondwormen (nematoden), platwormen (cestoden of lintwormen en trematoden zoals leverbot) en haakwormen (Acanthocephala) voor. De ernst van de infectie is daarbij afhankelijk van de wormsoort, de mate van infectie en de immuniteit van het geinfecteerde dier. Worminfecties kunnen gepaard gaan met conditievermindering, groeivertraging en productiederving (zoals het geval is bij chronische distomatose van het rund). Daarnaast kunnen ziekteverschijnselen zoals diarree, anemie en hoesten (infecties door longwormen en maagdarmnematoden) en sterfte (acute leverbotinfecties bij schaap en geit) optreden.
Sommige wormen zijn zoönotisch, dit betekent dat deze wormen bij zowel dier als mens infectie kunnen veroorzaken. Voorbeelden hiervan zijn spoelwormen en lintwormen bij de hond en kat.
Door vlees onvoldoende te verhitten kunnen bepaalde lintwormen ook door consumptie van dat vlees infectie veroorzaken. Van leverbot is bekend dat deze infectie kan geven door het eten van besmette waterkers.

Pas wanneer er voldoende kennis is van de ontwikkelingscyclus van een parasiet, kan deze op een goede manier bestreden worden. Voor ieder type infectie geldt een eigen bestrijdingsstrategie die rekening houdt met diersoort en ontwikkelingscyclus van de parasiet.

Preventieve maatregelen vormen een belangrijk onderdeel in de bestrijding van worminfecties.
Er zijn verschillende preventieve maatregelen die gebruikt kunnen worden. Zo kan er gedacht worden aan het ontwormen van puppies, kittens en moederdieren of het verlagen van de infectiedruk door regelmatig te ontwormen, op geleide van coprologisch faecesonderzoek of diagnostiek via beta-globulinen in het bloed (paard). Ook wanneer hygiëne en de biosecurity op orde zijn is de kans op besmetting kleiner. In de landbouwhuisdierensector kunnen daarnaast beweidingsstrategieen opgesteld worden. Door te vaccineren (tegen Dictyocaulus viviparus bij kalveren) of tussengastheren te bestrijden (zoals slakken en vlooien) wordt de kans op infectie verkleind. Bij gezelschapsdieren is het van belang dat, wanneer zij dierlijke producten gevoerd krijgen, dit voldoende verhit is.

De nadelen van het gebruik van anthelmintica zijn de ontwikkeling van resistente helminthen en het beperken van de ontwikkeling van immuniteit van de gastheer.

De anthelminthica zijn onderverdeeld in verschillende chemische groepen/klassen volgens de ATCvet Index. Zonder vermelding in ATCvet Index: clorsulon en derquantel.

Werking en werkingsspectrum: Anthelmintica zijn chemotherapeutica die - gebaseerd op het principe van selectieve toxiciteit - geschikt zijn voor de behandeling van worminfecties. Het werkingsmechanisme van anthelmintica is gebaseerd op een biochemische interactie met doelstructuren in de parasiet. De meeste anthelmintica-groepen grijpen aan op doelstructuren in het zenuwstelsel en resulteren uiteindelijk in paralyse van de parasieten. Bekende doelstructuren van de verschillende chemische groepen anthelmintica zijn: microtubuli, nicotinerge acetylcholinereceptoren (nAChR), acetylcholine-esterases, glutamaat- en GABA-receptoren van chloride kanalen en LTP-receptoren.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen smal- en breedspectrum anthelmintica, alsook tussen middelen met een klinische effectiviteit tegen alléén volwassen wormen en middelen met klinische effectiviteit tegen onvolwassen larvale stadia in de weefsels. Zo zijn er anthelmintica met werkzaamheid tegen alleen nematoden, trematoden of cestoden en anthelmintica die werkzaam zijn tegen twee of drie van deze. Ook zijn er verschillen in de werkzaamheid tegen larvale stadia en geïnhibeerde larven tussen de anthelmintica. Dit laatste kan deels verklaard worden door verschillen in het bereiken van therapeutisch effectieve concentraties in de geïnfecteerde weefsels of holtes. Van de anthelmintica met werkzaamheid tegen nematoden, is de klinische effectiviteit niet voor alle gelijk tegen alle voorkomende nematoden bij dieren. Dit is deels afhankelijk van de intrinsieke gevoeligheid van nematoden spp. en deels afhankelijk van de farmacokinetiek. Zo bereiken niet alle benzimidazolen voldoende hoge weefselconcentraties na orale toediening om nematoden buiten het maagdarmkanaal te doden. Het is dus van groot belang dat men nauwkeurig vaststelt met welke soort parasiet men te maken heeft en wat de doelstellingen zijn van de therapie.

Veiligheid: De meeste anthelmintica zijn in het algemeen veilig voor het doeldier (ze hebben een ruime therapeutische breedte of therapeutische index). De avermectinen kunnen schadelijke effecten geven in dieren die ook behandeld zijn met andere diergeneesmiddelen (geneesmiddelinteracties), in zeer jonge dieren (neonaten) en in dieren die genetisch gevoelig zijn (zoals reptielen, schildpadden en honden met een mutatie in het MDR-gen). Levamisol, closantel en de organofosfaten hebben wel een beperkte therapeutische breedte, maar bij toediening van de aanbevolen dosering worden doorgaans geen problemen gezien.

Farmokinetiek en klinische effectiviteit: Hoewel veel parasieten en larvale stadia bloedzuigend zijn, worden de anthelminthica ook in het lichaam van de wormen opgenomen door transcuticulaire diffusie (via het tegument). Voor cestoden is dit de enige opnameroute, terwijl volwassen leverbotten waarschijnlijk vooral via de orale route (ingestie) blootgesteld worden. Lipofiliteit van het anthelminthicum is daarbij van belang voor het doordringen in het lichaam van de wormen en daarmee voor het bereiken van de doelstructuren.

De meest voorkomende lokalisaties in het lichaam van wormsoorten (volwassen en larvale stadia) die in Nederland veterinair relevant zijn, zijn het darmlumen, de darmmucosa, leverweefsel, galgangen en de longen. De farmacokinetische eigenschappen van een anthelminthicum, het doseringsregime en de route van toediening bepalen uiteindelijk de farmacotherapeutische effectiviteit. Anthelminthica met een beperkte biologische beschikbaarheid na orale toediening, door onvoldoende gastro-intestinale absorptie en/of sterke metabole inactivatie, zullen werkzaam zijn in de darmen. Anthelminthica die na orale toediening een systemische beschikbaarheid hebben van de moederstof en/of werkzame metabolieten, zijn ook werkzaam in de weefsels, waarbij het doseringsregime invloed heeft op de klinische effectiviteit. De parenteraal toe te dienen anthelmintica worden ook in het maagdarmkanaal uitgescheiden en werken zowel systemisch als in het maagdarmkanaal. Echter bij verminderde gevoeligheid (resistentie) van maagdarmnematoden, worden na orale toediening van dezelfde dosis (macrocyclische lactonen en levamisol) hogere concentraties bereikt in het maagdarmkanaal waardoor de effectiviteit tegen gastro-intestinale nematoden toeneemt.

De klinische effectiviteit voor infecties met nematoden kan geëvalueerd worden door mestonderzoek op wormeieren voor en na behandeling of tussen controle en experimentele groep (‘Fecal Egg Count Reduction Test’ of FECRT), waarbij risico op her-infectie moet worden uitgesloten door huisvestingsmaatregelen. Een andere methode die naast voorgaande wordt gebruikt voor het bepalen van de effectieve dosis in de ontwikkeling van veterinaire anthelmintica, is de ‘Controlled Efficacy Test’ (CET) waarbij de dieren worden opgeofferd om de wormen in het lichaam te tellen. Het percentage afname in het aantal wormen van behandelde dieren ten opzichte van onbehandelde controle dieren is dan een maat voor de klinische effectiviteit.

Onvoldoende klinische effectiviteit of therapie-falen in de veterinaire praktijk kan het gevolg zijn van een verkeerde (te lage) dosering, onjuiste toediening (verspilling en daarmee te lage dosis), verkeerde instelling of matige staat van de applicator (te lage dosis), te korte behandelduur, blootstelling aan hoge infectiedruk na behandeling, onvoldoende bio-activatie door leverfalen en resistentie.

In dit kader is het ook van belang om te vermelden dat de metabole omzetting en uitscheiding van anthelminthica (en andere diergeneesmiddelen) in geiten sneller kan verlopen dan in schapen, waardoor de blootstellingsduur korter wordt. Een kortere hafwaardetijd is gevonden voor oxfendazol, albendazol en closantel. Toepassing van hetzelfde doseringsregime voor geiten als voor schapen is dus niet altijd geschikt.

Resistentie: Resistentie is het minder gevoelig worden van wormen voor anthelminthica waardoor deze een gebruikelijke therapeutische dosering kunnen overleven. Zodra binnen een populatie dieren resistentie voor een anthelminthicum optreedt bij wormen is dus de klinische effectiviteit van het betreffende anthelminthicum afgenomen. Kwantitatief kan resistentie van nematoden ingeschat worden met ei-tellingen in de mest, indien de FECRT lager is dan 90 of 95%, is het mogelijk dat er sprake is van resistentie.
Een andere methode voor het vaststellen van klinische effectiviteit van anthelmintica is de ‘Egg reappearance period’ (ERP). Dit is het tijdsinterval tussen de laatste anthelmintische behandeling en het hervatten van significante uitscheiding van nematoden-eitjes.
Ook zijn er in vitro laboratoriumtesten om de verdenking van resistentie te bevestigen. Voor het vaststellen van resistentie bij cestoden en trematoden zijn de FECRT en de ERP niet geschikt, wel worden enkele in vitro methoden toegepast.
Resistentie is genetisch overdraagbaar en selectie treedt op bij behandeling met anthelminthica. Wanneer resistentie optreedt door mutaties, zal de frequentie van resistentiegenen in eerste instantie nog laag zijn, maar neemt dus toe door selectie en daardoor neemt het aandeel aan resistentie helminthen in de totale populatie helminthen toe.
Resistentie kan optreden tegen één anthelminthisch werkzame stof, maar vaak zal er sprake zijn van resistentie tegen meerdere stoffen binnen dezelfde chemische groep, dit wordt ‘side-resistance’ genoemd. Kruisresistentie betreft resistentie tussen de verschillende chemische groepen en multi-resistentie houdt in dat wormen resistent zijn tegen stoffen uit drie of meer chemische groepen.
Mechanismen die leiden tot resistentie zijn aanpassingen aan de doelstructuur (receptor) en aanpassingen in mechanismen die de effectieve concentratie verlagen ter hoogte van de doelstructuur. Tot de eerstgenoemde mechanismen behoren genetische mutaties (SNP’s, deleties en inserties) welke kunnen leiden tot niet-functionele receptoren, verminderde affiniteit van anthelminthica tot receptoren, veranderde functie of verlaagde expressie van de receptoren en compensatiemechanismen. Tot de laatstgenoemde mechanismen behoren onder andere verminderde opname, verhoogde omzetting en inactivatie, en verhoogde uitscheiding van de anthelminthica door de wormen. Resistentie is vaak het gevolg van meerdere genetische veranderingen en van combinaties van bovengenoemde mechanismen.
Verantwoordelijk voor de verhoogde uitscheiding van anthelminthica zijn transporteiwitten die vergelijkbaar zijn met MDR1 (of Pgp) bij mensen en dieren. De niet-selectieve werking van deze transporteiwitten zorgt voor resistentie tegen meerdere werkzame stoffen behorend tot dezelfde chemische groep, maar ook van andere chemische groepen (kruisresistentie en multi-resistentie).

Wanneer resistentiegenen voorkomen in een wormpopulatie lijken deze blijvend te zijn. Een belangrijke rol hierin speelt mogelijk de selectiedruk door het voortdurend gebruik van de anthelminthica waarvoor wormen minder gevoelig zijn geworden, maar ook kruisresistentie en multi-resistentie kunnen hierin een rol spelen.

Informatie over resistentie van helminthen bij dieren is in Nederland slechts fragmentarisch aanwezig, voor zover bekend wordt hieronder het voorkomen van resistentie in Nederland beschreven per chemische groep van de anthelmintica.

Imidazothiazolen (levamisol)
De resistentie kan gerelateerd worden aan veranderingen in de doelstructuur, de nicotinerge acetylcholine receptor, door genetische mutaties in de alpha-subunit met als gevolg afgenomen affiniteit en door verminderde expressie van de receptoren. Daarnaast lijken mutaties in eiwitten die betrokken zijn bij de assemblage van subunits tot receptoren een rol te kunnen spelen. Resistentie tegen levamisol komt voor, evenals kruisresistentie tegen pyrantel. Het lijkt in de dierhouderij echter nog nauwelijks een probleem te zijn.

Tetrahydropyrimidinen
Het mechanisme van resistentie is niet bekend.
Er zijn mutanten beschreven, die minder gevoelig zijn voor pyrantel, met partieel gekruiste resistentie tegen morantel en levamisol. Resistentie van Cyathostominae tegen pyrantel is aangetoond. In Uerope zijn ook resistente ascariden en haakwormen gevonden bij honden en katten.

Amino-acetonitrile derivaten (Monepantel)
Resistentiemechanismen vormen niet-functionele doelsturen van Monepantel door ‘loss of function’ mutaties in de genen van subunits van nicotinerge Acetylcholine receptoren. Resistente Haemonchus contortus larven bij schapen zijn in Nederland gevonden. Resistentie lijkt echter nog weinig voor te komen in Nederland.

Emodepside
Geen gegevens over klinische resistentie.

Macrocyclische lactonen
In Europa werden bij runderen tot nu toe slechts enkele gevallen van resistentie gemeld (Cooperia oncophora), maar bij kleine herkauwers komt resistentie veel voor (Haemonchus contortus, Teladorsagia circumcincta en Trichostrongylus spp). Vooral resistentie tegen ivermectine is gevonden, maar ook tegen moxidectine, ook multiresistentie (resistentie tegen macrocyclische lactonen, benzimidazolen en imidazothiazolen) komt frequent voor in Europa. Resistente Parascaris equorum bij paarden tegen ivermectine is ook aangetoond evenals Oxyuris equi.

Salicylaniliden
Resistentie voor Closantel is in Nederland waargenomen bij nematoden in schapen zoals Haemonchus contortis, Teladorsagia circumcincta en Trichostrongylus species.

Combinatie-preparaten
Preparaten welke twee of meer anthelmintisch werkzame stoffen bevatten (‘multiple-actives’) zijn beschikbaar. De redenen voor het combineren van meerdere werkzame stoffen zijn het verbreden van het spectrum of het vertragen van de ontwikkeling van resistente wormen. Deze laatste toepassing betreft het toedienen van twee of meer anthelminthica van verschillende groepen met vergelijkbaar werkingsspectrum tegen rondwormen om toename van resistentie te vertragen in schapen of runderen. De wetenschappelijke basis hiervoor is echter mager. Theoretisch bestaat het risico op de selectie van multi-resistente nematoden.

Wijze van toedienen
Anthelmintica kunnen oraal, per injectie of cutaan worden toegediend.
De in Nederland toegelaten diergeneesmiddelen voor orale toediening zijn beschikbaar als tabletten, kauwtabletten, korrels, vloeibare orale drench, bolussen, drinkwatermedicatie en gemedicineerd voer. Bolussen worden oraal in de pens gebracht en geven dan continue of met intervallen (Repidose®) een dosis werkzame stof af. Bolussen zijn vooral ontwikkeld voor koppels runderen die op een weide staan en een lang weideseizoen hebben, waarbij het gemakkelijk is om ze bij het naar buiten gaan een bolus te geven.
Voor cutane toediening (op de huid) zijn pour-on, spray-on en spot-on preparaten beschikbaar welke als vloeistof op de rug worden toegediend.
Flubendazol, fenbendazol en ivermectine hebben een toelating als diervoederadditief met als doeldieren varkens, kippen of fazanten, en mag alleen op attest van een dierenarts aan mengvoeders toegevoegd worden.

Voedselproducerende dieren
Anthelmintica met voedselproducerende dieren als doeldier zijn sinds 1 oktober 2007 receptplichtig (URA) ivm risico op de ontwikkeling en verspreiding van resistente mutanten. De middelen die in Nederland op de markt zijn toegelaten (01-01-2019) voor voedselproducerende dieren bevatten de benzimidazolen febantel, flubendazol, fenbendazol, oxfendazol en triclabendazol, de macrocyclische lactonen ivermectine, doramectine, eprinomectine en moxidectine, levamisol, clorsulon (alleen in combinatie met ivermectine voor rund), oxyclozanide (rund en schaap), closantel (schaap), monepantel (schaap), pyrantel (paard) of praziquantel (paard). In Nederland zijn geen diergeneesmiddelen met anthelminthica geregistreerd voor gebruik bij geiten en eenden waardoor anthelmintische behandelingen van deze dieren onder de cascaderegeling vallen.

Voor alle producten in deze klasse, klik hier.

QP52A Anthelmintica tegen trematoden, nematoden en cestoden
QP52B Anthelmintica tegen trematoden (leverbot)
QP52C Anthelmintica tegen nematoden (rondwormen, spoelwormen)
QP52D Anthelmintica tegen cestoden (lintwormen)
QP52X Anthelmintica: overig