QP Anti-parasitaire middelen > QP51 Antiprotozoïca: middelen tegen protozoën

Antiprotozoïca zijn chemotherapeutica, die werkzaam zijn tegen coccidiën (Eimeria, Isospora, Neoplasma, Cryptosporidium species en Toxoplasma gondii), flagellaten zoals Leishmania, Giardia, Histomonas en Trichomonas spp. en tegen Rickettsia spp., Anaplasma spp., Babesia spp. en Trypanosoma spp.. Histomonas en Trichomonas spp. kunnen effectief worden bestreden met 5-nitro-imidazolen, die eveneens tegen anaërobe bacteriën werkzaam zijn (zie ook QJ01X, overige antibiotica). Tegen Rickettsiae en Anaplasma spp. zijn vooral tetracyclinen goed werkzaam (zie ook QJ01A). In gematigde streken vormt vooral coccidiose een probleem bij zowel vogels, zoals kip, kalkoen, duif, gans en zwaan, als bij zoogdieren, zoals konijn, lam en kalf (incidenteel ook bij kat en hond). Het gaat hierbij om Eimeria spp. en Isospora spp. die vooral het darmkanaal (diarree, anemie), maar soms ook andere organen aantasten zoals lever (konijn) en nieren (gans en zwaan).
 
Cyclus coccidiën: Na een ongeslachtelijke voortplanting (gesporuleerde oöcyste, sporozoïet, trofozoïet, eerste en tweede schizontengeneratie) volgt een geslachtelijke vermenigvuldigingsfase (macrogameten en microgameten) die leidt tot zygoten waaruit oöcysten ontstaan. Eén gesporuleerde E. brunetti-oöcyste kan zo 1,5x 106 oöcysten opleveren. Uit oogpunt van immuniteitsontwikkeling is vooral de eerste schizontengeneratie belangrijk. Uit pathofysiologisch oogpunt is vooral de tweede schizontengeneratie van belang. De meeste chemotherapeutica met werking tegen coccidiën worden alleen preventief via het voeder (als toegelaten additief) toegepast. Het langdurig preventief toepassen van deze coccidiostatica leidt tot (multi)resistentie-inductie met kans op doorbraakinfecties. Dit risico kan verminderd worden door deze middelen afwisselend te gebruiken ('shuttle programma' waarbij binnen een koppel vleeskuikens gewisseld wordt van coccidiostaticum). Voor curatieve toepassing komen vooral in aanmerking sulfonamiden al dan niet in combinatie met 2,4-diaminopyrimidinen, benzeenacetonitrilderivaten (en het nauw daaraan verwante toltrazuril) en amprolium.

Voor alle producten in deze klasse, klik hier.
QP51A Middelen tegen protozoën
QP51B Middelen tegen coccidiose
QP51C Middelen tegen amoeben en histomonaden
QP51D Middelen tegen leishmaniose en trypanosomen
QP51E Middelen tegen babesiose
QP51X Antiprotozoïca: overig