QL Antineoplastische en immuunmodulerende stoffen > QL01 Antineoplastica

In de diergeneeskunde worden in toenemende mate cytostatica (ook wel anti-neoplastica of chemotherapeutica) toegepast bij gezelschapsdieren (bij voedselproducerende dieren uiteraard verboden!). Behandeling met chemotherapeutica heeft bij sommige typen tumoren een goede prognose.
 
Werkingsmechanisme: Cytostatica kunnen op grond van het werkingsmechanisme als volgt worden onderverdeeld:

- Alkylerende verbindingen (cyclofosfamide, chloorambucil) hebben de eigenschap reactief te zijn en daardoor verbindingen aan te gaan met eiwitten en nucleïnezuren. Door het veroorzaken van dwarsverbindingen tussen de twee complementaire DNA-strengen wordt het proces van DNA-verdubbeling verstoord.
 
- Antimetabolieten zijn stofwisselingsproducten waarin kleine veranderingen in de moleculaire structuur zijn aangebracht, waardoor zij de biosynthese of de functie van nucleïnezuren verstoren. De vorming van nieuw DNA, nodig voor de celdeling, of RNA wordt daardoor geremd. Men kan de antimetabolieten onderscheiden in:
  • Stoffen die door hun structurele gelijkenis met kernbasen competitief werken met enzymen ten aanzien van de opbouw van nucleotidebasen, ofwel deze natuurlijke metabolieten in zo sterke mate imiteren dat ze interfereren met de functie van nucleïnezuren (de zgn. purine-antagonisten (azathioprine) en pyrimidine-antagonisten (5-fluorouracil).
  • Stoffen die door hun structurele gelijkenis met foliumzuur de opbouw van kernbasen blokkeren, (b.v. methotrexaat).
 
- Antimitotische cytostatica. Hieronder vallen de uit planten afkomstige vinca-alkaloïden (vincristine, vinblastine) en taxanen (bijv. placlitaxel). De vinca-alkaloïden oefenen naast een effect op de mitose in hoge concentratie óók invloed uit op de nucleïnezuur- en eiwitsynthese. De taxanen zijn antimicrotubulaire stoffen, die de aanmaak van microtubuli vanuit tubulinedimeren bevorderen en de microtubuli stabiliseren door depolymerisatie te bevorderen. Deze stabiliteit resulteert in de remming van de celdeling.

- Antitumor-antibiotica. Deze stoffen worden geproduceerd door micro-organismen (doxorubicine, dactinomycine). Door verbindingen aan te gaan met DNA remmen zij de synthese van DNA en/of RNA.
 
- Topo-isomeraseremmers remmen topo-isomerase I en II, enzymen die een rol spelen bij het reguleren van de ruimtelijke vorm van het DNA tijdens de verschillende fasen van de celcyclus. Zij doen dit door tijdelijk breuken aan te brengen in één streng (remming topo-isomerase I, bijv. topotecan) of twee strengen (remming topo- isomerase II, bijv. etoposide).
 
- Overige cytostatica. Deze groep omvat stoffen die niet zijn onder te brengen bij een van de vorige groepen (L-asparaginase, cisplatine).

Deze middelen zijn tot nu toe alleen voor gebruik bij mensen geregistreerd. Speciesverschillen in de biotransformatie en verdeling over het lichaam (cytostatica zijn substraten voor ATP-afhankelijke transporters, die de verdeling over het lichaam en de eliminatie beïnvloeden) bemoeilijken de extrapolatie van de humane dosis naar een geschikte dosis voor de hond. Het vergt dus kennis en ervaring om het juiste therapieschema op te stellen bij de gezelschapsdieren.
 
Veiligheid: Alvorens te besluiten een dier met chemotherapeutica te behandelen, is goede voorlichting van een eigenaar zeer belangrijk. De eigenaar moet goed weten waar hij/zij aan begint (zowel emotioneel, praktisch als financieel).
Gezien het werkingsmechanisme zijn deze chemotherapeutica in meer of mindere mate ook van zichzelf carcinogeen. Er moet dus zorgvuldig met deze stoffen worden omgegaan. Er zijn specialistische veterinaire klinieken die zich hierop hebben toegelegd (voldoen aan de ARBO regels m.b.t. bereiding, afvalverwerking etc.). Parenterale toediening van chemotherapeutica vindt plaats in deze klinieken, orale toediening kan de eigenaar zelf doen. De eigenaar dient goed geïnformeerd te worden over de eventuele risico’s en wat te doen bij calamiteiten.
Chemotherapeutica kunnen worden uitgescheiden via speeksel, talg, zweet, urine en faeces van het dier. Humaan wordt er een risicovolle periode aangegeven per chemotherapeuticum, waarbinnen de uitscheiding (en dus het risico voor de mensen in de omgeving) het grootst is. Gedurende deze periode dienen niet-noodzakelijke (medische) handelingen niet verricht te worden. Aangezien exacte farmacokinetische gegevens bij dieren ontbreken, wordt er een ruimere veiligheidstermijn geadviseerd (humane richtlijn + 3 dagen). Toediening van cytostatica aan dieren waarvan de eigenaar of een gezinslid valt in één van de risicogroepen (YOPI’s: young, old, pregnant, immunocompromised people) wordt ten zeerste ontraden.

Bijwerkingen: Chemotherapeutica beïnvloeden de celdeling meer of minder selectief. De bijwerkingen bij honden en katten zijn vaak minder ernstig dan bij de mens. Haaruitval, een opvallende bijwerking bij mensen, treedt bij honden op bij draadharigen (bijv. Bouvier, Schnauzer, Airedale terrier ) maar niet bij kort- en langharigen. Bij katten vallen alleen de snorharen uit.

Voor alle producten in deze klasse, klik hier.
 
QL01X Overige antineoplastica